Familie en vroege jaren

Gustav Adolf Heinze (Leipzig, 1 oktober 1820 - Muiderberg, 20 februari 1904) was de zoon van Ferdinand Heinze, eerste klarinettist in het Leipziger Gewandhausorkest.  Zijn grootvader van moeders kant was de in zijn tijd beroemde orkestdirecteur August Löwe.

Hij trouwde in 1842 met Henriëtte Brüning, een dichteres uit Dresden, die onder de naam Henriëtte Berg publiceerde.  Heinze kreeg al vroeg muziekonderwijs (klarinet) van zijn vader en leerde piano spelen van W. Haake. 

Zijn eerste studies in de harmonie- en compositieleer ontving hij van de dan beroemde muziekleraar G.C. Müller en de organist Sieber. 

Hij werd in 1844 tot tweede kapelmeester aan de Stadsschouwburg te Breslau benoemd. Bij het componeren van zijn opera's werkte Heinze samen met zijn echtgenote, onder meer bij "Lorely" en "Die Ruïne von Tharand".

Eerstgenoemde opera werd in 1848 te Breslau voor het eerst opgevoerd, de tweede werd met groot succes in 1849 in Dresden en Leipzig gespeeld.  

Componist en muziek in Nederland

Gedurende deze periode componeerde Heinze ook de muziek voor het toneelspel "René's Tochter", geschreven door de Deense dichter Herz, en de ouverture en muziek bij de beginactes voor "Das bemooste Haupt", van de hand van R. Benedix. 

Aangezien Heinze zich graag in Nederland wilde vestigen nam hij in 1850 de benoeming tot kapelmeester van een Hoogduits operagezelschap te Amsterdam met veel enthousiasme aan.

Daar dit gezelschap geen lang leven beschoren was accepteerde hij in 1852 het aanbod van Liederentafel Euterpe om de nieuwe directeur te worden. 

In de periode van 25 jaar dat Heinze leiding aan het koor gaf groeide Euterpe uit tot een der beste zangkoren in Noord- en Zuid-Nederland. Hij schreef in deze periode daarnaast veel muziekstukken waaronder, maar niet uitsluitend:

  • "Omhoog" (met tekst van H.J. Schimmel)
  • "Bede" (met tekst van Van der Hoop)
  • "Fragmenten uit het Meifeest" (met tekst van Binger)
  •  "Der Morgen"
  • "Stille Nacht"
  • "Der Bergmann"
  • "Neues Hoffen"
  • "Nur Keine Sklavenseele" (met Duitse tekst van zijn echtgenote)
  • "Wenn ich in deine Augen" (met tekst van Heinrich Heine)
  • "Ave Maria" (met grootorkest, gedicht van Franke)
  • "Nog is het bloeiende heerlijke tijd" (op een tekst van Roquette)
  • "Fahneweihe"(allegorie, gedicht door zijn echtgenote). 

Andere functies in Nederland

Heinze werd in 1857 benoemd tot directeur van de vereniging "Vincentius van Paulo" en richtte zelf, in 1862, in opdracht van de Maatschappij tot Bevordering van Toonkunst, een eigen zangschool op.  Deze inrichting werd negen jaar door hem geleid en uitgebreid met klassen voor instrumentaal onderwijs.  

Heinze en enkele mannen uit Amsterdam richtten in 1868 de vereniging "Excelsior" op, die als doelstelling het protestantse kerkgezang a capella te verbeteren had.

In 1875 startte Heinze de "Nederlandse Toonkunstenaarsvereniging" en liet zich uiteindelijk in 1880 tot Nederlander nationaliseren. 

Heinzes onuitgegeven werk "Frühlings-gruss" gebruikte hij later als inleiding voor zijn "Meifeest in 1874", uitgevoerd in de Amsterdamse Stadsschouwburg ter gelegenheid van het 25-jarig  regeringsjubileum van Z.M. Koning Willem III.

De voorstelling werd door de Koning, Koningin Sophia en hun zonen bijgewoond. Daarnaast werkte Heinze met veel letterkundigen uit zijn tijd samen, bijvoorbeeld bij de viering van gedenkdagen of herdenkingen van belangrijke gebeurtenissen.

In 1882 bestond de Amsterdamse Vincentius-vereniging 25 jaar. Ter gelegenheid hiervan componeerde hij een groot oratorisch werk, "Vincentius van Paulo", waarbij zijn echtgenote de teksten schreef. Zij werd hiervoor door Paus Leo met de Grote Gouden Medaille voor Kunsten onderscheiden. 

Heinze,  Muiderberg en overlijden

Heinze en zijn echtgenote bewoonden tussen 1883 en 1904 Villa Caecilia, dat Heinze in 1883 in Muiderberg liet bouwen. De naam, Caecilia, was afgeleid van Caecilia, patroonheilige van kerkmuziek.  

Heinze overleed te Muiderberg op 20 februari 1904 en werd op de  begraafplaats aldaar ter aarde besteld. Sprekers tijdens de plechtigheid waren onder meer H. Viotta van de Nederlandse Toonkunstenarijvereniging en Arie Belinfante, namens de Vereniging van Muziekonderwijzers en Onderwijzeressen. 

Heinze vermaakte zijn met goud gemonteerde dirigeerstok, als bewijs van zijn hoogachting, aan de Naardense toonkunstenaar Johan Schoonderbeek. 

In oktober van datzelfde jaar werd in zijn woonplaats een monument ter zijner ere opgericht. Dit monument was een initiatief van het christelijk zangkoor "Heinze". 

Het monument van 2.50 meter hoog was ontworpen door L.M. van Tetterode, beeldhouwer te Watergraafsmeer en werd geplaatst op het "bergje" achter de vijver in Muiderberg (op de Brink).  

Op het metselwerk werd een groot, rechthoekig stuk basalt van 11.000 kilo op een zodanige wijze geplaatst dat het op een opgestapelde berg stenen geleek.

Hierop rustte een zuil van graniet, met aan de voorzijde een profielreliëf van Heinze. Het opschrift hierbij luidde: "G.A. Heinze. 1821-1904. Oprichter der Nederlandse Toonkunstenvereniging. Zijn dankbare vrienden en vereerders". De zuil werd bekroond met een harp van graniet. 

Decoraties

Heinze was Ridder in de Saksische Albrechtsorde, Ridder in de Ernistinische Huisorde, Ridder in de Orde van de Eikenkroon, Lid van Verdienste van de Maatschappij tot bevordering der Toonkunst en Erelid van een groot aantal zangverenigingen en muziekgezelschappen, zowel in Nederland als in Duitsland.