Familie

Gerhardus Cornelis Abraham Fabius (Naarden, 5 november 1863 - Ginneken, 10 februari 1932) was een Nederlands luitenant-generaal titulair der infanterie en onder meer lid van het Algemeen Bestuur van de Tuchtunie.

Fabius stamde uit het patricische geslacht Fabius en was een zoon van Gerhardus Cornelius Fabius (1813-1887), kapitein der artillerie van het Indische leger, burgemeester van onder andere Naarden en Muiden, en Anna Petronella Beudeker (1827-1905).

Fabius had een zus en drie broers, en was de broer van onder anderen Jan Arend Pieter Fabius (1861-1899), tweede luitenant van het Indische leger, en van Arnold Nicolaas Jacobus Fabius, (1855-1921), generaal-majoor der artillerie (commandant van de Stelling van Amsterdam) en roman- en geschiedschrijver. Zijn neef was Jan Fabius.

Vroege loopbaan

Fabius volgde zijn middelbare opleiding op een kostschool, werd in juli 1881 geplaatst aan de Koninklijke Militaire Academie voor het wapen der infanterie hier te lande en werd in juli 1885 benoemd tot tweede luitenant bij het eerste regiment, eerste bataljon te Leeuwarden.

Op 1 augustus 1887 werd hij op eigen verzoek overgeplaatst naar Naarden bij het zevende regiment infanterie.

Van april tot 15 juli 1888 was hij gedetacheerd bij de normaalschietschool in Den Haag, waarna hij naar zijn regiment terugkeerde en op 2 september 1890 werd bevorderd tot eerste luitenant. In Het Nieuws van de Dag van 23 juni 1891 schreef hij een ingezonden stuk genaamd Het Duel.

Fabius meldde in het stuk dat de militaire begrippen het duel onder zekere omstandigheden vereisten en hij eindigde het stuk met de profetie dat het duel in de verre toekomst wellicht niet meer zou voorkomen want opgeborgen zou zijn met een reeks van begrippen zoals oorlog, hartstocht, vaderland en moed.

Diverse werkzaamheden

In mei 1892 werd hij gedetacheerd bij het eerste regiment vestingartillerie te Utrecht. Fabius schreef in het tijdschrift Vragen des Tijds, in december 1898, een stuk over de aanschaf van een dan nieuw geweer. Hij kwam tot de conclusie dat de deugdelijkheid van het betreffende 6.5. m.M. geweer niet geheel vaststond en de voordelen ervan werden volgens hem overschat.

In 1896 zat hij in het bestuur van de Vereniging van Onderofficieren en Minderen, gepensioneerd vóór de wet van 1877. Deze vereniging stelde zich ten doel het lot van oudstrijders met hun vrouwen en wezen te verzachten.

Fabius nam in 1900 deel aan de nationale schietwedstrijd der Koninklijke Vereniging van Nederlandse Scherpschutters, werd op 28 juli 1902 bevorderd tot kapitein en van het zevende regiment overgeplaatst bij het zesde regiment met als standplaats Geertruidenberg.

Onder zijn commando werd in december 1903 een grote schietoefening gehouden.

Uitvindingen

Fabius vond datzelfde jaar een schijfinrichting uit, waarvan de bedoeling was dat de schutter bij het in de aanslag komen zijn doel zag verschijnen en kort daarop weer zag verdwijnen (men diende het geweer zo snel mogelijk horizontaal in de richting van het doel te brengen); proeven hiermee werden onder meer door luitenant-generaal R.P. Verspyck nauwlettend geobserveerd.

Deze methode (de juist-snelle aanslagmethode) werd ook later nog gevolgd maar ook, in 1911 bijvoorbeeld, zwaar bekritiseerd door luitenant W.G.L. Snijders, inspecteur der infanterie.

Fabius werd in maart 1904 van Geertruidenberg overgeplaatst naar Breda en was in dat jaar tevens commandant (van de Westpartij: afdeling Uitgeest, Amsterdam, Bussum, Naarden, Hilversum, Utrecht en Rotterdam) van de grote oefeningen der volksweerbaarheid op de heide bij Apeldoorn.

Hij werd zowel bij de Vrijzinnige Kiesvereniging Naarden als bij de Vrijzinnige Kiesvereniging Breda in 1905 gekozen tot voorlopige kandidaat voor de Tweede Kamerverkiezingen maar kreeg uiteindelijk te weinig stemmen. In augustus 1905 werd er een Volksweerbaarheidskamp te Laren gehouden, waaraan zowel Fabius, kapitein L. Thomson en jhr. J.H. Ram deelnamen.

Deelname aan de politiek

In februari 1906 werd Fabius overgeplaatst van het zesde regiment infanterie, gedetacheerd bij de normaalschietschool, bij het tiende regiment infanterie. Hij zat toen tevens in het bestuur van de Nederlandse Vereniging voor Weer- en Sterrenkunde. In 1908 ging hij, op uitnodiging van de Internationale Antimilitaristenbond, in debat met F. Domela Nieuwenhuis; Fabius verdedigde de stelling:

Het Nederlandse volk moet zich krachtig weerbaar maken en betoogde onder meer: een goede weermacht dient het belang der democratie, het streven der antimilitaristen benadeelt de volksbelangen en het streven der vredebonders dient niet verward te worden met het streven der antimilitairisten.

Fabius achtte de oorlog met zijn verschrikkelijke ellende een onvermijdelijk kwaad. Hij vroeg zich af: zou men werkelijk geloven dat wanneer bijvoorbeeld Duitsland ons wilde annexeren en wij ons daartegen niet zouden verzetten dat land ons de sociale vrede zou brengen?

Latere loopbaan

Fabius hield in 1910 voor de Nederlandse Bond voor Lichamelijke Opvoeding als vertegenwoordiger van de Tucht-Unie een lezing over tucht en tuchteloosheid (naar aanleiding van dan algemene klachten over de tuchteloosheid, bandeloosheid en baldadigheid van de jeugd).

Hij vond dat het onderwijs en tevens de gehele opvoeding van de jeugd erop gericht moest zijn de ontwikkeling te bevorderen van de grondeigenschappen waarmee ieder individu ter wereld kwam. 

In 1911 werd hij overgeplaatst bij het achtste regiment infanterie te Arnhem, op 1 april 1913 bevorderd tot majoor en op 22 december 1915 tot luitenant-kolonel; Fabius was tijdens de Tweede Kamerverkiezingen van 1918 kandidaat voor de Economische Bond.

Daarnaast was hij toen nog steeds lid van het algemene bestuur van de Tuchtunie. Hij pleitte onder meer voor hervorming van de militaire rechtspleging, voor het omvormen van het leger tot een volksleger en was pleitbezorger voor lichamelijke opvoeding. Hierover schreef hij in deze tijd diverse brochures.

Hij werd op 16 maart 1918 bevorderd tot kolonel, inspecteur van de landstorm en hield tijdens de Vereniging voor Verlofsofficieren een rede over de verhouding tussen meerderen en minderen.

Ook maakte hij deel uit van de Nationale Landstormcommissie onder erevoorzitterschap van H. Colijn en onder ondervoorzitterschap van L. Duymaer van Twist.

Hogere rangen en functies

Op 1 augustus 1920 werd Fabius bevorderd tot generaal-majoor en benoemd tot commandant der Stelling van het Hollandsch Diep en het Volkerak, tevens bevelhebber in de IIIde militaire afdeling.

Op 1 november 1922 verkreeg Fabius eervol ontslag uit de militaire dienst; dat jaar was hij ook kandidaat voor de Vrijheidsbond in de Rijkskieskring Nijmegen.

In de jaren daarop volgens had Fabius nog zitting in de commissie van georganiseerd overleg bij de landmacht voor officieren en onderofficieren en was hij voorzitter van het Anti-annexatiecomité. Daarnaast was hij voorzitter van de Commissie voor Georganiseerd Overleg van het leger.

Op 28 augustus 1926 werd hij bevorderd tot luitenant-generaal titulair.

Later was hij nog lid van de Nederlandse Mycologische Vereniging en vanaf de oprichting mededirecteur van het tijdschrift Fungus, waarin verschillende bijdragen van zijn hand verschenen. Ook was hij een der meest actieve leden der Bredase Natuurhistorische Club.

Overlijden van Fabius

Fabius overleed in februari 1932; hij werd op 15 februari begraven op de Nieuwe Protestantse Begraafplaats Bieberg te Ginneken. Tijdens de begrafenis spraken onder meer Dr. Meulenhoff namens de Mycologische Vereniging, kapitein G. Fabius en generaal van Everdingen.

Fabius was ridder in de Orde van Oranje-Nassau met de zwaarden (1909) en ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw (1922).

Bibliografie (selectie)

  • 1891. Het Duel. Het Nieuws van de Dag.
  • 1894. Een nieuw geweer? Vragen des Tijds (december).
  • 1918. Grote en kleine oefeningen voor bezettingstroepen. Naarden