Vroege periode en familie

Herman Theodoor s'Jacob (Den Haag, 4 maart 1869 - Zeist, 16 juli 1950) was de zoon van mr. Eduard Herman s'Jacob, commissaris van de Koning in Utrecht, en jvr. Cornelie Elisabeth Lucipara de Stuers.

Gouverneur-generaal van Nederlands-Indië  Frederik s' Jacob was zijn oom. s'Jacob trouwde op 9 april 1904 met Wilhelmine Elisabeth Charlotte baronesse van Boetzelaer. Het echtpaar kreeg drie kinderen. 

s'Jacob volgde in de Residentie het gymnasium en studeerde vervolgens rechten aan de Universiteit van Utrecht, waar hij in 1896 op de dissertatie "Staatsbemoeiing betreffende de veefokkerij" promoveerde tot doctor in de rechtswetenschappen.

Hij was vervolgens enige tijd werkzaam als griffier bij de gemeentesecretarie van Amersfoort maar werd al spoedig benoemd tot schoolopziener in het arondissement Rhenen. 

Burgemeester van Loosdrecht en Bussum

s'Jacob werd in 1906 aangewezen als de nieuwe burgemeester van Loosdrecht. In deze periode nam hij voor de Christelijke Historische Unie (CHU) eerst zitting in de Provinciale Staten van Noord-Holland en later in die van Utrecht. 

Te Loosdrecht vielen zaken als het einde van de vervening en het zoeken naar middelen van bestaan der bevolking onder zijn aandachtsgebied.

Nieuwe werkgelegenheid bleek zich aan te dienen in de zoektocht naar moeskruiden, die bij de bereiding van geneesmiddelen konden worden gebruikt. 

s' Jacob was vanaf 1909 burgemeester van Bussum. Hij volgde toen de overleden burgemeester R. Suchtelen van de Haare op. In deze positie werkte hij onder meer mee aan de realisatie van een particuliere neutrale burgerschool (HBS), de voorbereiding van de Stichting Natuurreservaat en was hij tevens lid van het bestuur van "Stad en Lande van Gooiland" en curator van het Christelijk Lyceum. In de tijd dat s' Jacob burgemeester van Bussum was steeg de bevolking van 12.000 naar 22.000 zielen. 

In een latere periode dacht s'Jacob steeds met genoegen terug aan zijn burgemeestersfuncties, die hem meer gelegenheid boden tot persoonlijke actie en hem intensiever in contact brachten met het werkelijke leven dan de vervulling van het commissariaat in de Provincie Utrecht gedurende de periode 1924-1934. 

Commissaris van de Koningin

Om particuliere redenen nam s'Jacob in 1919 ontslag uit zijn functie als burgemeester en vestigde zich op het familielandgoed Dijnselburg in Zeist, waar hij enige tijd later tot wethouder (2 september  1923-2 mei 1924) werd gekozen. Hij bekleedde die positie maar korte tijd omdat hij  al in 1924 werd benoemd tot commissaris van de Koningin in Utrecht (1924-1934).

Hij was in deze functie de opvolger van dr. F. graaf van Lynden van Sandenburg en resideerde in Paushuize, waar zijn vader in diens periode als commissaris van de Koning van 1882-1889 ook gewoond had. 

Als commissaris der Koningin hield s' Jacob zich met name bezig met de verbetering van de volksgezondheid, het Utrechtse landschap en de Rijksuniversiteit Utrecht. 

Hij bezat een grondige kennis van provincie- en gemeenterecht en zijn tactvolle optreden stelde hem in staat eventueel tegenstrijdige belangen te overbruggen. In de periode 1924-1935 werden zijn werkzaamheden voornamelijk bepaald door problemen inzake het verkeer, de elektriciteit en financiën.

Twee zaken waarmee s'Jacob zich intensief heeft beziggehouden waren de verbetering van de afwatering van de Gelderse Vallei en de medewerking die Utrecht verleende bij de totstandkoming van het kanaal Amsterdam-Wijk bij Duurstede. 

De reden dat hij op 1 maart 1934 aftrad was omdat de gezondheidstoestand van zijn echtgenote bedenkelijk was geworden.

Latere leven

s' Jacob bleef echter bepaalde werkzaamheden voortzetten. Zo was hij lid en voorzitter van van het curatorium van de Rijksuniversiteit van Utrecht, president van het opvoedingsgesticht "Valkenheide", president van het Christelijk Lyceum en Internaat te Zeist en commissaris van de Onderlinge Waarborgmaatschappij De Jonge en Co. te Amsterdam.  

Hij was tevens actief als commissaris van "Hermandad" te Utrecht, voorzitter van de organisatie "Nationale Veiligheid" en lid van het bestuur van "Neerbosch". 

s' Jacob overleed op 81-jarige leeftijd, na een langdurig ziekbed, op zondag 16 juli 1950 in zijn woning te Zeist. De teraardebestelling vond op de Nieuwe Algemene Begraafplaats plaats. De baar was bedekt met kransen van H.M. de Koningin en Prins Bernhard en het Provinciale Bestuur van de Provincie Utrecht.  

s' Jacob was ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw en Ridder Grootkruis in de Orde van Oranje-Nassau. De Burgemeester s'Jacoblaan in Bussum is naar hem vernoemd.