Vroege jaren

Frederik Wilhelm Buma (Enschede, 20 juli 1877 - Nice, 5 april 1934) studeerde geneeskunde aan de Universiteit in Amsterdam. Hij haalde in juni 1899 zijn theoretisch geneeskundig examen. Begin 1900 werd hij door de geneeskundige staatscommissie bevorderd tot arts en toegelaten voor het eerste gedeelte van het arts-examen. In februari 1902 volgde zijn bevordering tot arts. 

Bij Koninklijk Besluit van 28 oktober 1902 nummer 75 werd Buma tot officier van gezondheid der tweede klasse bij het personeel van de geneeskundige dienst van het KNIL benoemd. 

Officier van gezondheid in Nederlands-Indië

Buma en zijn echtgenote, Margareth Roelina Oostergetel, dan net getrouwd, vertrokken op 12 februari 1903 met het stoomschip Koning Willem III vanaf Genua naar Nederlands-Indië. Hier werd hij geplaatst in het Militair Hospitaal te Willem I.  

In januari 1904 werd hij overgeplaatst naar de Zuider- en Oosterafdeling van Borneo, standplaats Moeara-Teweh. Het jaar daarop werd Buma naar het Militair Hospitaal te Tjimahi (West-Java) gezonden. Aan het einde van 1905 kwam Buma in onrustiger vaarwateren terecht toen hij Atjeh als standplaats kreeg. 

Buma zou daar vier jaar blijven want pas in 1909 werd hij naar de Gewestelijke en Plaatselijke Geneeskundige Dienst in de Eerste Militaire Afdeling te Batavia teruggezonden. Begin 1910 werd hij bevorderd tot Officier van Gezondheid der Eerste klasse bij de Militair Geneeskundige Dienst.

In die functie stond hij de commandant van het KNIL en chef van het Departement van Oorlog, luitenant-generaal P.C. van der Willigen, bij in de laatste uren voordat hij overleed aan cholera. Buma werd niet lang hierna overgeplaatst naar Amboina (Molukken).

Daar bleef hij tot 1912 gestationeerd, toen hij wegens langdurige dienst als officier een verlof van elf maanden, later verlengd met zes maanden, naar Nederland kreeg aangeboden. Buma keerde met het stoomschip Prins der Nederlanden op 23 mei 1914 naar Nederlands-Indië terug.

Daar werd hij bij het Militair Hospitaal te Medan (Sumatra) geplaatst. Hier was hij onder meer lid van de Europese Schoolcommissie. Drie jaar later, in 1917, kreeg hij een overplaatsing bij de Gewestelijke en Plaatselijke Geneeskundige Dienst in de Vierde Militaire Afdeling van Java te Tjimahi. 

Buma kreeg met ingang van 5 januari 1919, wegens volbrachte diensttijd, eervol ontslag uit de militaire dienst. Daarbij ontving hij de titulaire rang van dirigerend officier van gezondheid tweede klasse (majoor).  

Loopbaan in Nederland

Nadat Buma het leger verlaten had was hij als geneeskundige werkzaam bij diverse maatschappijen. Hij keerde in 1924 met het stoomschip Prinses Juliana naar Nederland terug. 

Eenmaal in het vaderland wedergekeerd werd hij benoemd tot geneeskundige bij de Medische Afdeling van de Rijksverzekeringsbank. Later was hij actief als arts in Bussum. Eind 1926 stelde het gemeentebestuur van Bussum hem voor als de nieuwe gemeentearts. 

Hij volgde in deze functie dr.  D. de Jong, die deze positie 25 jaar bekleed had en de opvolger was geweest van dr. A.J. Helmig van der Vegt, op.  Buma breidde de positie van gemeentearts uit tot een gemeentelijke geneeskundige gezondheidsdienst (GGZ), gehuisvest in een eigen gebouw.

Hijzelf werd directeur van deze instantie. Buma was daarnaast actief als medisch adviseur van het Blindeninstituut en voorbereider voor het Centraal Paviljoen voor Besmettelijke Ziekten in Bussum. 

Overlijden en begrafenis

Buma overleed op 56-jarige leeftijd in Nice aan nierfalen. De kist met het stoffelijk overschot werd vanaf zijn woonhuis aan de Schwerinlaan in Bussum naar de de Algemene Begraafplaats, waar vele hoogwaardigheidsbekleders bijeen waren gekomen, vervoerd.

Aan het graf werd onder meer gesproken door burgemeester De Bordes.